De pokerwereld bestaat uit honderden, veelal Engelse, termen. Voor beginnende spelers kan het hierdoor soms lastig zijn om mee te komen in de gesprekken over het spel. In dit artikel vind je een overzicht van alle veelgebruikte poker termen.
Bekendste pokertermen
Hand
In poker kan de hand drie verschillende zaken betekenen:
- Hole cards: dit zijn de kaarten die je gedeeld krijgt. Bij Texas Hold’m gaat het hier om twee kaarten. Er zijn echter ook poker varianten waarbij je meer kaarten ontvangt, zoals Omaha.
- Handcombinatie: bij een handcombinatie gaat het om een set van vijf kaarten die samen een bepaalde waarde vormen. De handcombinatie bestaat uit hole cards en community cards. Je maakt een handcombinatie door de kaarten uit je hand te combineren met de kaarten op het community board.
- Een hele speelbeurt: (van pre-flop tot showdown) de speelbeurt begint met het uitdelen van 2 hole cards, en wordt gevolgd door verschillende inzetrondes. Deze rondes heten de pre-flop, turn en river. Het spel eindigt met een showdown.
Blinds
Om elke pokerhand op gang te helpen, zijn er twee spelers die verplicht een blind inzetten. De blinds zitten direct links van de dealer, waarbij de small blind wordt geplaatst door de speler links van de dealer. De big blind wordt geplaatst door de speler links van de small blind. Hierbij geldt dat de big blind meestal twee keer zo groot is als de small blind. Omdat het om een verplichte zet gaat, is er in elke hand sowieso al een pot om voor te spelen.
Flop
In de flopfase legt de dealer drie kaarten op tafel. Deze community cards mogen door de speler gebruikt worden om een hand van vijf kaarten te maken. Voor de flop wordt altijd een kaart ‘geburnd’, dat is één kaart die ongetoond afgelegd wordt. In de flopfase heet iedere inzetronde een street. De eerste ronde is de pre-flop, die wordt gevolgd door de flop.
Turn
Na de flop is het tijd voor de turn, waarbij er een extra kaart getoond wordt, en er een nieuwe inzetronde volgt. Ook hier wordt weer van tevoren één kaart geburnd.
River
Tot slot volgt de river, waarmee de allerlaatste kaart van de pokerhand op tafel komt. Hierbij volgt de laatste inzetronde. Als deze ronde gecheckt wordt, of er wordt een bet gecalld, volgt er een showdown om te zien wie er met de pot vandoor gaat.
Acties in een pokerhand
- Small Blind: De speler links naast de Dealer button legt de small blind in. Bij cashgames is dit een vaste waarde, terwijl bij toernooien deze blinds gedurende het toernooi steeds iets hoger wordt.
- Big Blind: De speler links naast de small blind moet de big blind plaatsen. In bijna alle gevallen is de big blind precies het dubbele van de small blind.
- Ante: In sommige cashgames en toernooien wordt een ante gebruikt om de pot verder te spekken voordat de hand begint. Iedere speler zet de ante in, waardoor er een extra prikkel is voor iedereen om mee te spelen.
- Big Blind Ante: In casino’s en pokerrooms zijn antes vaak vervangen door een big blind ante. Hierbij betaalt de speler op de big blind een extra big blind, waardoor niet iedere speler meer een ante in hoeft te zetten.
- Bet: Een bet is de eerste actieve inzet in een ronde.
- Call: De call is de minimale inzet om in het spel te blijven. Hierbij moet je minimaal zoveel inzetten als de speler(s) voor je. Het doen van deze minimale inzet zonder te verhogen heet ‘callen’.
- Raise: Als er voor jou al ingezet is door iemand, kun je deze inzet ‘raisen’. Een raise moet minimaal de size van de vorige bet of raise.
- Reraise: Als er voor jou al een raise geplaatst is, en jij meer inzet, spreken we van een reraise.
- Check: Een check is een call zonder dat er iemand voor je heeft ingezet. Dit betekent dat je zelf niets hoeft in te zetten om in het spel te blijven.
- Check-Back: Als er voor je gecheckt is, en jij checkt ook, heet dat een ‘check-back’.
- Check-Raise: Je checkt, maar de persoon na je zet wel in. Als jij daarna deze bet weer raiset, dan heet dat een ‘check-raise’.
- Check in the dark: In sommige cashgames zullen spelers al checken voordat ze de flop, turn of river zien. Dat heet een check in the dark, gezien ze nog niet weten welke kaarten er volgen.
- Fold: Als je uit het spel stapt, is er sprake van een fold. Hierbij leg je de kaarten weg en maak je geen aanspraak meer op de pot.
- 3-Bet: Als er iemand voor je een raise geplaatst heeft, en jij raiset deze weer, wordt dat ook vaak een ‘3-bet’ genoemd. Wordt dat nog een keer verhoogd, dan is dat een 4-bet en zo verder.
Overige poker termen
Add-on – Sommige toernooien bieden een add-on. Na een bepaalde periode, vaak de late registratie, kun je tegen een bepaald bedrag extra chips inkopen. Dit is niet verplicht.
Angle / Angleshoot – Een angleshoot kan in live poker voorkomen. Hierbij probeert een speler een andere speler om de tuin te leiden op het randje van de regels. Dit kan bijvoorbeeld door opzettelijk een fout te maken in het spel, waardoor je hand minder sterk lijkt dan deze eigenlijk is.
Backdoor – Bij een backdoor heb je na de flop nog twee specifieke kaarten nodig voor een sterke hand. Je moet dus twee opeenvolgende goede kaarten hebben bij de turn en de river.
Bad beat – Je hebt de sterkste hand, maar op de turn of river verandert je geluk en verlies je de hand.
Bankroll – Je bankroll is het geld dat je apart hebt staan voor je pokercarrierè. Aan de hand van je bankroll kun je ook bepalen welk buy-in niveau voor jou geschikt is.
Barrelen – Met een barrel blijf je ‘doorbetten’. Dit is vaak gericht op de speler die ook pre-flop de actie begon, en dit na de flop doorzet.
Blocker – Een blocker is een term die pokeraars gebruiken wanneer ze zelf een kaart in hun hand hebben, waardoor er bepaalde kaartcombinaties van tegenstanders uitgesloten kunnen worden of in ieder geval minder te verwachten zijn.
Bluff – In poker win je niet alleen met de beste hand de pot, maar ook als je de enige bent die nog in de hand zit. Via een bluff zet je chips of geld in, terwijl je weet dat je niet de beste hand hebt. Je probeert tegenstanders een betere hand te laten folden.
Bomb pot – In cash games wordt er soms een bomb pot gespeeld, hierbij zetten alle spelers een bepaald vooraf afgesproken bedrag in, waarna de kaarten gedeeld worden en direct de flop op tafel komt. Vanaf daar wordt gewoon verder gespeeld.
Bounty – Tegenwoordig zijn bounty toernooien populair. Elke keer dat je iemand uitschakelt, ontvang je hiervoor een geldbedrag. In sommige gevallen wordt de helft van de bounty bij op je eigen bounty gerekend, zodat gedurende het toernooi steeds grotere bounties ontstaan.
Bubble – In pokertoernooien is de bubble het moment vlak voordat spelers ‘in-the-money’ komen, waarbij de speler die er dan uitvliegt net het geld misloopt.
Burn kaart – Bij de flop, turn en river wordt er van tevoren één kaart ongetoond afgelegd. Deze burn kaart zorgt ervoor dat eventueel valsspelende dealers beter gedetecteerd kunnen worden.
Buy-in – Om mee te doen aan een pokertoernooi betaal je een vast bedrag. Dit heet de buy-in. Je betaalt deze buy-in, waarna je de starting stack en een plekje aan tafel krijgt.
Chip dumping – Ook in poker kan valsgespeeld worden. Wanneer een speler opzettelijk verliest door zijn chips aan een andere speler te geven en deze voorrang geeft in het toernooi, wordt dit gezien als valsspelen.
Chip race – In toernooien worden er in pauzes met enige regelmaat de laagste chips weggehaald. Deze worden vervangen door andere chips zodat spelers niet met te grote bergen aan chips voor hun zitten. Dit heet een chip race.
Chop – Het kan voorkomen dat aan het eind van de hand twee of meerdere spelers een even sterke hand hebben. De pot wordt dan verdeeld onder deze spelers, wat we een split pot of chop noemen.
Clock – In principe mag je voor elke beslissing zo lang de tijd nemen als je wilt bij live poker. Wanneer dit toch te lang duurt, kan een andere speler vragen om de ‘clock’. Dan krijgt de speler nog 60 seconde om de beslissing af te ronden.
Community kaart – De community kaarten of het community board, zijn de flop, turn en river. Deze kaarten worden gecombineerd met de hand van elke speler om een zo goed mogelijke hand te maken.
Counterfeit – Bij een counterfeit heb je een betere hand op de flop of turn, maar krijgt je tegenstander later een straat die een betere combinatie vormt.
Cut-off – De Cut-off is de positie voor de dealer, dit is daarmee de een-na-beste positie aan tafel, gezien je post-flop als een-na-laatste aan de beurt bent en als de speler op de button fold zelfs als laatste.
Dead hand – Een hand van een speler wordt gekenmerkt als ‘dode hand’ als deze gefold is, of wanneer er een foute handeling van een speler plaats heeft gevonden.
Drawing dead – Bij drawing dead heb je geen mogelijkheid meer om de hand te winnen. Dat betekent dat de beste kaart voor jouw hand, de hand niet beter maakt dan de hand die de tegenstander al gemaakt heeft.
Droog bord – Een droog bord gaat over het algemeen over de flop. Op dit soort flops liggen weinig ‘draws’, waardoor er waarschijnlijk geen hele sterke combinaties gemaakt kunnen worden.
Effective nuts – De effective nuts is een hand die op het moment niet de beste hand (nuts) is, maar door hoe de hand zich ontwikkelt, waarschijnlijk wel de best hand zal zijn.
Effective stack – Met de effective stack wordt bedoeld hoeveel je van een tegenstander kan winnen. Als je zelf bijvoorbeeld minder chips hebt, speel je maar voor een deel van de stack van de tegenstander.
Eight or better – Dit is een variant op Omaha en andere games waarbij je naast een zo goed mogelijke hand, ook een zo laag mogelijke hand moet maken. Hierbij moet je 5 verschillende kaarten onder de 8 hebben.
EV – Staat voor Expected Value. Dit is de verwachte waarde die je binnen een bepaalde pot denkt op te halen. Spelers gebruiken dit vaak om uit te rekenen of een bepaalde call verstandig is of niet.
Final table – De benaming voor de laatste tafel van een Multi-table tournament. Hoeveel spelers er aan een final table zitten kan per toernooi verschillen.
Flat call – Wanneer er voor je gebet is, en je deze callt. Wordt vaak gebruikt op moment waarop anders een raise verwacht wordt, zoals bijvoorbeeld preflop.
Fold equity – Een bet met fold equity doe je, omdat je een bepaalde verwachting hebt dat je tegenstander een deel van zijn of haar mogelijke handen fold, bij voorkeur een hand die eigenlijk beter is dan jouw hand.
Forced bet – Bij forced bets gaat het om verplichte inzetten, zoals de blinds en ante.
Forward motion – Er wordt gesproken van een forward motion wanneer een speler een beweging met chips richting de pot maakt die geïnterpreteerd kan worden als een zet. Omdat schijnbewegingen niet zijn toegestaan, moet je verplicht inzetten of callen als de dealer de schijnbeweging zo interpreteert.
Freezeout – Een freezeout is een normaal pokertoernooi. Iedereen mag zich één keer inkopen bij een freezeout en er wordt doorgespeeld tot er een winnaar over is.
Grinden – Grinden gebeurt wanneer er langere tijd gespeeld wordt of veel gespeeld wordt binnen een bepaalde tijd.
Gutshot – Een gutshot is een draw waarbij een speler nog één kaart in het midden van straight draw nodig heeft. Zo kun je bijvoorbeeld een 9T op hand hebben en ligt er KQ op tafel. De J is dan de gutshot draw.
Hand-for-hand – Rondom een bubble wordt er een in principe altijd een hand-for-hand gespeeld. Als er meerdere tafels tegelijk over zijn, wordt er pas een nieuwe hand gedeeld als op alle tafels de vorige hand afgerond is.
Heads-up – De heads-up in een pokertoernooi vindt plaats wanneer er nog twee spelers over zijn.
Heater – Als je de ene na de andere goede hand krijgt, of veel handen op rij weet te winnen, zit je op een zogeheten ‘heater’.
Hero – Wanneer je een ‘hand history’ deelt, een verhaal of visualisatie van hoe een pokerhand verlopen is, ben jij de Hero in dit verhaal.
Hero call – Een hero call betreft met een slechte hand callen omdat je denkt dat de ander bluft.
Hijack – De Hijack is de plek voor de cut-off en na deze en de button, de best mogelijke positie in een pokerhand.
Hole cards – De hole cards die je met poker krijgt, zijn de kaarten die de dealer deelt en je in je hand houdt.
Homegame – Een homegame is in principe een vriendelijk potje poker thuis bij een vriend of kennis.
ICM – Dit is de afkorting voor ‘Independent Chip Model’, een rekenmodel waarmee in toernooien bepaald kan worden wat de waarde per chip is.
In positie – Als je in positie zit bij een pokerhand, ben jij de laatste die een keuze mag maken, bijvoorbeeld op de flop.
Isoleren – Het isoleren van een speler gebeurt vaak als deze met een relatief kleine stack all-in gaat. Je verwacht dat de speler dit ook met minder sterke handen doet, waardoor jij er overheen schuift of veel meer inzet om anderen de pot uit te jagen.
ITM – De afkorting voor ‘In-The-Money’. Bij pokertoernooien zijn dit de spelers die prijzengeld ontvangen.
Kicker – Bij veel pokercombinaties houdt je kaarten over naast bijvoorbeeld de one of two pair. Die kaart kan belangrijk zijn, want dit is de ‘kicker’. Je kunt op basis van deze kicker ook een pokerhand winnen.
Level – Pokertoernooien werken met zogeheten levels. Om de zoveel minuten gaat het blindlevel omhoog waardoor er steeds meer ingezet wordt en er op den duur spelers sneller uitvliegen.
Limp – Pre-flop kun je er voor kiezen om alleen de big blind te callen. Dit heet een limp. Als er alleen gelimpt wordt, mag de big blind altijd nog kiezen om te checken of te raisen.
Live hand – Met een live hand heb je nog outs om een betere combinatie te maken dan je tegenstander.
Live poker – De term voor in het echt pokeren, in plaats van online.
Loose – Een loose speler probeert veel van zijn handen te spelen. In sommige gevallen gaat het hier om onervaren spelers, maar soms ook juist om agressieve professionals.
Misdeal – Als de dealer een foutje maakt, bijvoorbeeld door een kaart per ongeluk verkeerd om uit te delen, is er sprake van een misdeal. In sommige gevallen wordt de hand dan opnieuw gedeeld.
MTT – De afkorting MTT staat voor Multi Table Tournament. Dit houdt in dat er op meerdere tafels tegelijk gespeeld worden en deze tafels gedurende het toernooi samengevoegd worden wanneer spelers het toernooi verlaten.
Muck – In sommige gevallen kun je jouw kaarten na afloop van een hand gesloten teruggeven aan de dealer, dit heet een muck. Dit kan bijvoorbeeld als er niemand anders meer in de pot zit, of als je de pot sowieso al niet meer kan winnen.
Offsuit – Als je een offsuit hand krijgt, betekent dit dat je twee kaarten van verschillende suits vasthoudt.
Open-ended – Een open-ended draw heb je als je vier kaarten voor een straat hebt, en je een kaart aan beide kanten van deze combinatie kan gebruiken om de straat compleet te maken.
Out of position (uit positie) – Als je uit positie zit in een pokerhand, moet je als eerste een beslissing maken, bijvoorbeeld op de flop.
Overbet – Met een overbet zet je meer chips in, dan er op dat moment in de pot liggen.
Overcard – Een overcard is een hogere kaart dan bijvoorbeeld een pair in je hand of een gemaakte combinatie met het bord.
Overpair – Een overpair is een hoog pair die je in je hand hebt, en hoger is dan alle kaarten die op tafel liggen.
Pot-commited – Als je al zoveel chips in de pot hebt dat folden geen zin meer heeft gezien de pot odds.
Pot odds – De pot odds zijn de kansen die je nodig hebt om een hand te winnen, vergeleken met de inzet die gedaan is ten opzichte van de pot. Als jij 10 chips in moet zetten om er 100 te winnen, moet je de hand eens in de tien keer winnen.
Push – Een push is ‘all-in’ gaan; alle chips inzetten die je hebt.
Rabbit hunt – Bij een rabbit hunt vraag je de dealer om na een fold toch nog de turn en river om te draaien, om bijvoorbeeld te zien of je een sterke combinatie had gemaakt. Dit is niet toegestaan in de meeste officiële toernooien of casino’s.
Rake – Bij cashgames en toernooien betaal je rake, dit is de winst die de pokersite of casino op het spel maakt. Bij toernooien is dit vaak rond de 10%, en bij cashgames zitten er vaak caps op per pot.
Rakeback – Op online pokersites kun je vaak een deel van je rake terugkrijgen in een rakeback programma. Dit is gebaseerd op hoeveel je speelt.
Rebuy – In pokertoernooien met een rebuy, kun je nadat je uit het toernooi vlieg je nog een keer inschrijven, vaak voor hetzelfde bedrag.
Run it twice – Een bord twee keer runnen, betekent dat er twee keer een flop, turn en river uitgedeeld wordt en aan elk bord de helft van de pot toegekend wordt. Dit kan bijvoorbeeld ook als je op de flop of turn all-in gaat, om voor de laatste kaarten nog te doen.
Runner-runner – Met een runner-runner win je een pokerhand door de combinatie die je maakt met de turn en river.
Satellite – Via een satellite toernooi kun je jezelf plaatsen voor een duurder toernooi. Satellites worden zowel in echte casino’s als op online pokersites gehouden.
Scoop – Je ‘scoopt’ een pot op als je deze wint. Niet te verwarren met Pokerstars’ SCOOP; de Spring Championship Of Online Poker.
Semi-bluff – Een bet of raise met een hand die nog niet sterk is, maar wel kans maakt te verbeteren (bijv. een flush draw op de flop).
Set – Een set is een three-of-a-kind die je maakt door dezelfde kaart op het bord te hitten als het pair in je hand.
Shootout – Bij een shootout toernooi worden tafels helemaal uitgespeeld tot er 1 speler per tafel overblijft. Daarna worden deze spelers pas weer bij elkaar gevoegd aan nieuwe tafels.
Shortstack – Als je een shortstack hebt, heb je niet veel big blinds meer over.
Shorthanded – Dit betekent dat er niet veel spelers meer over zijn in een toernooi.
Sit ’n Go – Een Sit ’n Go is over het algemeen een kleine toernooivorm die aan één tafel gespeeld wordt. Je hebt een vaste buy-in en vast prijzengeld.
Slow roll – Bij een slow roll weet je dat je de beste hand hebt, maar tart je de tegenstander door lang te doen over je beslissing. Je geeft de tegenstander hiermee onterecht hoop dat hij of zij de pot nog kan winnen.
Squeezen – Een squeeze doe je vaak preflop als de nodige spelers al chips in de pot hebben geïnvesteerd. Door groot te raisen probeer je deze chips te winnen, of je nu een goede hand hebt, of niet.
Stack – Het aantal chips dat je voor je hebt staan, soms wordt je stack ook uitgedrukt in het aantal big blinds dat je hebt.
Stakes – Dit is de hoogte van de buy-in van een toernooi of de blinds bij een cashgame.
Staking – Bij staking laat je anderen een deel van je buy-in voor een toernooi of cashgame betalen. Zij gaan er vanuit dat je een goede speler bent, waardoor er vaak een markup gevraagd wordt, waarvoor ze voor 10% van je buy-in meer dan die 10% betalen.
Stand (pat) – In mixed games waar je kaarten in moet wisselen, kun je kiezen voor stand (pat). Je krijgt dan geen nieuwe kaarten omdat je jouw combinatie al goed genoeg vindt.
Stelen – Een pot stelen doe je wanneer je eigenlijk niet de beste hand hebt, maar door je positie wel een goede mogelijkheid is.
Straddle – In cashgames kun je in sommige gevallen een straddle plaatsen, dit kan in de positie na de big blind, waarbij je het dubbele van deze big blind inzet. Als de straddle gecalld wordt, heb je in tegenstelling tot de big blind niet meer het recht op actie.
Street – De kaarten op tafel bestaan uit drie ‘streets’; de flop, de turn en de river. Op elke street volgt een nieuwe inzetronde.
Suited – Een hand met daarin twee kaarten van dezelfde suit.
Suited connecters – Een hand met twee opeenvolgende kaarten van dezelfde suit, zoals 45, 89, of KQ.
Tanken – Met tanken neem je maximaal de tijd in een hand. In sommige gevallen kan dit een strategie zijn, bijvoorbeeld wanneer je dicht bij de bubble bent. Je tankt dan om zo weinig mogelijk handen te spelen voordat het prijzengeld bereikt is.
Tell – Een tell geeft weg hoe sterk de kaartern van iemand zijn. Dit komt vooral voor in live poker, waarbij je aan iemands pokerface kan zien of degene blufft of niet. In online poker kan er sprake zijn van timing tells of sizing tells, waardoor er alsnog teveel informatie weggegeven wordt.
Tight – Het tegenovergestelde van loose; een speler speelt weinig handen, vaak alleen premium handen met een aas.
Tilt – Op tilt slaan kan gebeuren wanneer een speler bijvoorbeeld een of meerdere bad beats te verwerken krijgt. Bij tilt heb je jouw emoties niet meer onder controle en heeft dit, een vaak nadelig, effect op je spel.
Top kicker – De kaart naast je gemaakte combinatie is de hoogst mogelijke. Tegen een zelfde combinatie verlies je de hand sowieso niet.
Top two – Je hebt de best mogelijke two pair gemaakt met de kaarten op tafel.
Trap – Bij een trap wordt een sterke hand gespeeld alsof deze niet sterk is, bijvoorbeeld door de hand meerdere keren te checken en de actie aan de tegenstander te gunnen.
Under the gun – De slechtste positie aan pokertafel, direct na de big blind. Je moet pre-flop als eerste bepalen wat je met je hand doet.
Upswing – Een upswing is een periode van een pokerspeler waarin veel geld gewonnen wordt. Zelfs de beste pokersepeler heeft soms slechte, en soms hele goede periodes, mede vanwege het geluk dat je bij poker nog altijd nodig hebt.
Value bet – Een value bet wordt geplaatst als een speler een erg sterke combinatie heeft, en chips wil winnen van de tegenstander.
Variance – Elke speler heeft te maken met ‘variance’, dit is het geluk dat in poker een grote rol speelt. Je hebt altijd periodes waarin je meer sterke handen gedeeld krijgt, of juist pech hebt dat de tegenstander constant een betere hand krijgt.
Villain – In hand histories is ‘villain’ de term voor de tegenstander.
VPIP – De afkorting voor ‘Voluntary Put In Pot’. Dit is het percentage handen waarbij een speler uit eigen overweging pre-flop chips in de pot gooit.
Bijnamen
In de pokerwereld zijn er de nodige bijnamen, bijvoorbeeld voor handcombinaties, of bepaalde situaties.
Boat – Een boat is een full house.
Brick – Een brick is een kaart waar je niets aan hebt, en jouw combinatie niet sterker maakt.
Broadway – Dit is de hoogst mogelijke straat-combinatie: TJQKA.
Coin flip – Met een coin flip wordt de situatie bedoeld waarin je all-in gaat en jij en je tegenstander (ongeveer) 50% kans hebben om de hand te winnen. Een bekende coin flip is een pair als JJ tegen een hoge combinatie als AK.
Cooler – Een cooler is de situatie waarin twee zeer sterke handen tegen elkaar uitkomen. Beide spelen de hand goed, gezien het soms niet te voorkomen is dat je tegen een nog sterkere hand aanloopt. Pre-flop is KK tegen AA de bekendste cooler.
Deuce – Dit is de bijnaam voor een ‘2’.
Family pot – In een family pot speelt de hele tafel, of nagenoeg de hele tafel, de hand.
Fish – Spelers die niet bekend zijn met poker, of niet goed genoeg spelen, worden een fish genoemd.
Nit – De bijnaam voor een speler die weinig handen speelt, en vaak op een ijzersterke combinatie wacht om echt wat te doen.
Nuts – De nuts is de best mogelijke combinatie in een pokerhand.
Nut low – In sommige mixed games moet je de laagst mogelijke hand maken voor (een deel van de) pot. De laagst mogelijke winnende combinatie wordt de nut low genoemd.
Rainbow – Een rainbow board of flop bestaat uit allemaal verschillende suits. Er is daarmee (nog) geen flush te maken.
Trips – De bijnaam voor three-of-a-kind.
Walk – Als er niemand pre-flop callt of raiset, ontvangt de big blind de pot. Dit is een ‘walk’.
Whale – Een whale is een pokerspeler die zich niet houdt aan een strategie, en vaak veel handen speelt. Het gaat om een rijke speler, of in ieder geval een speler die met grote bedragen speelt.
Wheel – Een wheel is de laagst mogelijke straat, bestaande uit A2345.